Geschiedenis van de collectie

De collectie van het Nederlands Instituut voor Mediakunst, Montevideo/Time Based Arts weerspiegelt de roerige geschiedenis van het instituut. Naast de collectie van Monte Video, de voorloper van het Nederlands Instituut voor Mediakunst, huisvest het Instituut de collecties van de instellingen het Lijnbaancentrum (1970 - 1982), Time Based Arts (1983 - 1994), De Appel (1975 - 1983) en Instituut Collectie Nederland. Deze combinatie van kunstenaarsinitiatieven (Time Based Arts, de Appel en het Lijnbaanscentrum) en meer formele instituten (Instituut Collectie Nederland en het huidige Nederlands Instituut voor Mediakunst) geven de collectie een verrassende diversiteit. Naast gerenommeerde kunstenaars als Bill Viola, Nam June Paik en Gary Hill (die al in de jaren zeventig in de collectie vertegenwoordigd waren), staan internationaal bekende Nederlandse kunstenaars die slechts een korte periode in het begin van de jaren zeventig met het medium experimenteerde zoals Marinus Boezem, Jan van Munster en Pieter Engels.

 


Nog voordat instellingen zich überhaupt met het collectioneren bezighielden, werden, verspreid over het land, kleine centra opgericht die het gebruik van video voor en door kunstenaars faciliteerde en promootte. De vroegste voorbeelden hiervan zijn Agora studio's in Maastricht, het Lijnbaancentrum in Rotterdam (dit was een samenvoeging van de studio van het Venster in Rotterdam en de videostudio die was ingericht voor de Sonsbeek tentoonstelling in 1971 in Arnhem) en een paar individuen als de kunstenaars Miguel-Ángel Cárdenas en Jack Moore in Amsterdam die hun camera beschikbaar stelden voor kunstenaars. Veel werken die in deze vroegste periode van de Nederlandse videokunst zijn gemaakt zijn pas in de jaren negentig na weer uit de vergetelheid onttrokken. Verrassende ontdekkingen hiervan zijn werken van Dennis Oppenheim, Terry Fox, Wim Gijzen, Nan Hoover en Tajiri.

 

Met de inbreng van de collectie van De Appel is er een enorme rijke verzameling performance registraties bijgekomen. De Appel bloeide in de jaren zeventig op als één van de meest vooraanstaande, internationale werkplekken voor performance kunst. De collectie van deze instelling bevat onder andere uniek werk van Vito Acconci, Laurie Anderson, Gina Pane, Carolee Schneemann. Maar naast de opnames uit de eigen galerie, legde de oprichtster van de Appel, Wies Smalls, ook een collectie internationale videokunst aan om het Nederlandse publiek in de gelegenheid te stellen kennis te nemen wat er internationaal gaande was, waaronder werk van Douglas Davis, Ulrike Rosenbach, Joan Jonas en Alison Knowles.

Begin jaren tachtig werd er vanuit de Appel begonnen met de oprichting van een vereniging voor videokunstenaars, die later de stichting Time Based Arts in het leven riep. De collectie van deze kunstenaarsvereniging bevatte naast in Nederland wonende kunstenaars als Abramovic/Ulay, Hooykaas/Stansfield, Ben d'Armagnac en Lydia Schouten, internationale kunstenaars als Mona Hatoum en General Idea.

Bij Time Based Arts was een actief verzamelbeleid, waar iedere kunstenaar die met video werkte kon proberen zijn werk te laten opnemen in de collectie. De collectie die groeide was enorm veelzijdig en gaf een goed overzicht van de verscheidene werkwijzen met video in de beeldende kunst. Tot in de jaren negentig speelde Time Based Arts een belangrijke rol bij het verzamelen, distribueren en ondersteunen van videokunst, totdat, in 1994, onder druk van het gemeentebestuur van Amsterdam, een fusie werd aangegaan met Monte Video.

In 1978 startte René Coelho met zijn videogalerie Monte Video en legde hiermee de basis voor het huidige Instituut. Monte Video was een galerie dat zich specialiseerde in elektronische kunst en vooral in videokunst dat zocht naar de creatieve mogelijkheden en eigenschappen van het medium zelf. Een belangrijke stimulans voor de oprichting van het instituut was het werk van de Nederlandse videokunstpionier Livinus van de Bundt. Hij was dan ook de eerste kunstenaar die exposeerde in de galerie. Later volgde de Vasulka's, Bert Schutter, Peter Bogers, Matthew Schlanger en nog velen anderen. Naast de werken die in de galerie te zien waren, begon Monte Video actief werk te verzamelen en te distribueren. Bill Viola, Gary Hill, Shelly Silver en Gabor Body waren bijvoorbeeld kunstenaars die hun werk 'stalde' bij Montevideo. Hiermee boekte de galerie vooral internationaal succes. Toen in de jaren negentig de conservering van de videobanden een prangend probleem werd, wierp het toen gefuseerde Montevideo/Time Based Arts zich op als aanjager en later ook als technisch uitvoerder van het project Conservering Videokunst Nederlands. Naast de hierboven beschreven collecties werd er integraal samengewerkt met de musea die in de loop der jaren videokunst hadden verzameld. Naast een veel technisch onderzoek noopte dit ook tot veel registratiewerk en kunstinhoudelijk onderzoek. Vragen over de status van de drager, de betekenis van het gekozen materiaal en het opstellen van de randvoorwaarden voor de juiste vertoning. Door de verschillen in aanpak van de instituten kostte het veel tijd om de collecties met elkaar te integreren en de mogelijkheden voor het gebruik van de werken op elkaar af te stemmen.