Content in Context

28-10-2003


Nieuwe vormen voor ontsluiting en distributie van mediakunst



1.1 Inleiding

Het Nederlands Instituut voor Mediakunst heeft altijd een voortrekkersrol gespeeld op het gebied van distributie en ontsluiting van mediakunst. Van het begin af aan was het streven om een groot publiek voor een in begin zeer kleine, nieuwe kunstvorm te vinden. Met de mogelijkheden van digitalisering en internet ontstonden en ontstaan nieuwe mogelijkheden, die zowel presentatie, distributie als collectie betreffen en een wereldwijd publiek kunnen bereiken.

Om ook in de toekomst de innovatieve functie van verspreiding van mediakunst te kunnen waarborgen, is het Instituut eind 2002 begonnen een infrastructuur voor streaming media te ontwikkelen. Streaming is een techniek, waarbij audio- en/of videobestanden via een netwerk beluisterd of bekeken kunnen worden. De huidige techniek maakt het mogelijk om bestaand video materiaal op verzoek (on-demand content) te vertonen. In 2003 en 2004 zal het instituut haar distributiecollectie, bestaande uit 1.500 titels met in het totaal ca. 600 uur aan videokunst, overzetten en opslaan op harde schijven.

Na de eerste fase van het project zullen de videokunstwerken bij presentaties in huis en in de mediatheek rechtstreeks van de server ter inzage zijn. Voor presentaties buitenshuis en de distributie zullen bovendien geen U-matics meer als voorheen maar DVD's gemaakt en verstrekt worden. Voor onderzoek zal een representatie en of fragment van het werk rechtstreeks van de harde schijf op de server naar de eindgebruiker verzonden worden. De on-demand content in context wordt via Surfnet en Gigaport (het intranet van de universiteiten) via het breedband voor onderzoek ter beschikking gesteld.

Voor een optimale toegankelijkheid van de grote hoeveelheid videokunstwerken wordt daarbij een content management systeem opgezet waarmee de kunstwerken toegankelijk worden gemaakt. Op afstand kan zo een werk on demand bekeken worden. Beschrijvingen van en (opnames van) de werken zelf zijn dan op kunstenaar, titel en trefwoord via een internetverbinding te vinden. De content wordt daarbij aangeboden in een context; met een korte inhoudelijke beschrijving, stills, foto's, kunstenaarsinformatie, index overige werken kunstenaar, verwijzing naar gerelateerde werken en verwijzingen naar gerelateerde evenementen, in een publieksvriendelijke interface. De geconserveerde werken worden zo via het intranet volledig toegankelijk en 'raadpleegbaar'. Via het internet zal vooralsnog een representatie cq fragmenten van werken uit de eigen collectie vertoond worden. Het project kan gezien worden als pilot voor de toegankelijkheid en raadpleegbaarheid van de videocollecties in Nederland: Wanneer auteursrechten en instellingen het toelaten zullen in de toekomst de werken via het internet beschikbaar komen.

Om de uitwisselbaarheid van de gegevens te garanderen wordt onderzoek verricht naar standaarden en afstemming van metadata. Bovendien is een pilot opgezet waarbij antwoorden gezocht worden op vragen op het gebied van de auteursrechtelijke problematiek en betaling van royalty's. Gelijktijdig met het project worden naar verwachting i.s.m. de Langlois Foundation tests uitgevoerd met bestaand en nieuw werk van bepaalde kunstenaars. Dit om de verschillen (qua presentatie, techniek en auteursrecht) in kaart te brengen.



1.2 Doel

Het project content in context heeft tot doel

Bovendien heeft het project een vergroting van het publieksbereik tot doel, door via het internet en breedband de collectie, distributie en presentatie op een andere manier aan te bieden.



1.3 Eindresultaat


De eindresultaten van het project zijn:




1.4 Belang van het project

De collectie van het Nederlands Instituut voor Mediakunst weerspiegelt een roerige geschiedenis van het instituut. Naast de collectie van Monte Video, de voorloper van het Instituut, huisvest het instituut de collecties van de instellingen het Lijnbaancentrum (1970 - 1982), Time Based Arts (1983 - 1994), De Appel (1975 - 1983), en Instituut Collectie Nederland. Deze combinatie van kunstenaarsinitiatieven (TBA, de Appel en LBC) en meer formele instituten (ICN en het huidige instituut) geven de collectie een verrassende diversiteit. Naast gerenommeerde kunstenaars als Bill Viola, Nam June Paik en Gary Hill (die al in de jaren zeventig in de collectie vertegenwoordigd waren), staan internationaal bekende Nederlandse kunstenaars die slechts een korte periode in het begin van de jaren zeventig met het medium experimenteerden zoals Marinus Boezem, Jan van Munster en Pieter Engels.

Nog voordat instellingen zich überhaupt met het collectioneren bezighielden, waren er verspreid over het land kleine centra opgericht die het gebruik van video voor en door kunstenaars faciliteerden en promootten. Tot de vroegste voorbeelden hiervan behoort het Lijnbaancentrum in Rotterdam (dit was een samenvoeging van de studio van het Venster in Rotterdam en de videostudio die was ingericht voor de Sonsbeek tentoonstelling in 1971 in Arnhem). Veel werken die in deze vroegste periode van de Nederlandse videokunst zijn gemaakt zijn pas in de jaren negentig na onderzoek weer uit de vergetelheid onttrokken. Verrassende ontdekkingen hiervan zijn onbekende werken van Dennis Oppenheim, Terry Fox , Wim Gijzen, Nan Hoover en Tajiri .
Met de inbreng van de collectie van De Appel is er een enorme rijke verzameling performance registraties bijgekomen. De Appel bloeide in de jaren zeventig op als een van de meest vooraanstaande, internationale werkplekken voor performance kunst. Deze collectie bevat onder andere uniek werk van Vito Acconci, Laurie Anderson, Gina Pane, Carolee Schneemann. Maar naast de opnames uit de eigen galerie, legde de oprichtster van De Appel, Wies Smalls, een collectie internationale videokunst aan om het Nederlandse publiek in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van hetgeen er internationaal gaande was, waaronder werk van Douglas Davis, Ulrike Rosenbach, Joan Jonas en Alison Knowles. Begin jaren tachtig werd er vanuit De Appel begonnen met de oprichting van een vereniging voor videokunstenaars: Time Based Arts (TBA). Deze collectie bevatte naast Nederlandse kunstenaars als Marina Abramovic/Ulay , Ben d'Armagnac, internationale kunstenaars als Mona Hatoum en Christine Chiffrun. Tot in de jaren negentig speelde TBA een belangrijke rol bij het verzamelen, distribueren en ondersteunen van videokunst, totdat in 1994 een fusie werd aangegaan met MonteVideo. In 1978 startte Rene Coelho met zijn videogalerie MonteVideo en legde hiermee de basis voor het huidige Instituut. MonteVideo was een galerie die zich specialiseerde in elektronische kunst en vooral videokunst die zocht naar de creatieve mogelijkheden en eigenschappen van het medium zelf. Een belangrijke stimulans voor de oprichting van het instituut was het werk van de Nederlandse videokunstpionier Livinus van de Bundt. Hij was dan ook de eerste kunstenaar die exposeerde in de galerie. Later volgde de Vasulka's, Bert Schutter, Matthew Schlanger en nog vele anderen. Naast de werken die in de galerie te zien waren, begon MonteVideo actief werk te verzamelen en te distribueren.



1.5 Doelgroep en benadering

Wereldwijd in mediakunst geïnteresseerden w.o. onderzoekers, festivalpubliek, kunstenaars, curatoren, universitaire en academiestudenten. Omvang: via de mediatheek ca. 1000 bezoekers per jaar, via distributie 130 instellingen in binnen- en buitenland, goed voor 700 werken per jaar en (bij een voorzichtige schatting) 65.000 kijkers. Bezoek website Nederlands Instituut voor Mediakunst 60.000 p.j. Breedband 400.000 aansluitingen.

De doelgroep wordt actief benaderd dmv een nog op te zetten pr plan bestaande uit direct mailings, e-mail mailings en overige publicaties. De opgedane kennis wordt met de participanten van het Project Conservering Videokunst w.o. Groninger Museum, Rijksakademie, de Appel, Boijmans van Beuningen, Stedelijk Museum, Rijksakademie, Museum Kröller Müller, Stedelijk Museum Amsterdam, Instituut Collectie Nederland gedeeld en benut als basis voor verdere ontwikkeling. Bovendien worden de resultaten gepresenteerd tijdens openbare expertmeetings en gepubliceerd.



1.6 Samenwerking, draagvlak en kennisdisseminatie

Met Surfnet, het Instituut voor Beeld en Geluid, het Filmmuseum, Gigaport e.a. wordt overleg gevoerd over standaards en uitwisseling. De voor de digitalisering gekozen systemen en standaarden op het gebied van hard- en software zijn voor zover van toepassing compatibel, zowel met elkaar als met wat al bereikt is op dit gebied. Daarbij is, voor zover van toepassing, ook met internationale standaarden rekening gehouden. De gedigitaliseerde collectie kan worden opgenomen in de Netwijzer Cultuur en daardoor doorzoekbaar en vindbaar zijn in bredere context. Met V2, DEN, Boijmans van Beuningen wordt gewerkt aan de auteursrechtelijke problematiek. Met de leden van het Virtueel Platform wordt gewerkt aan een culturele zender 'Centraal Station' waar nieuw werk en tools voor streaming gepresenteerd worden.



2 Fasen en planning content in context

2.1 Onderzoek, infrastructuur, digitaliseren/encoderen materiaal

In 2002 is deels onderzocht welke systemen reeds beschikbaar zijn, dit zal het eerste kwartaal van 2003 worden uitgebreid. Op basis hiervan wordt een ontwerp gemaakt voor de streaming infrastructuur. Tot eind 2004 wordt digitaal videomateriaal geproduceerd.

Voor de inrichting van infrastructuur en onderzoek zijn toezeggingen gedaan door het Thuis Kopie Fonds en XS4all. Het onderzoek naar beschikbare systemen en formaten is inmiddels in volle gang. Zo worden bv in het Artist in Residence programma van het Instituut nieuwe tools ontwikkeld die bij het proces van productie, post-productie en distributie van dienst kunnen zijn. Het onderzoek heeft geresulteerd in een procedure voor het eenmalig op een hoge kwaliteit (MPEG-2) encoderen van werken uit de collectie. Door de maximale beeld kwaliteit van deze nieuwe digitale 'presentatie' submaster is continuïteit van de inspanning gewaarborgd. Het omzetten van MPEG naar andere formaten als Real, Windows media, Quick time, is daarna relatief eenvoudig. Omdat niet iedere eindgebruiker beschikt over dezelfde verbindingssnelheid is het noodzakelijk dat de streaming rate gekozen kan worden die het beste overeenkomt met de connectie. Inmiddels is duidelijk dat voor het digitaliseren/encoderen van één uur videowerk op hoge kwaliteit, ca. 2,5 uur bewerkingstijd nodig is.



2.2 Ontwikkelen contentmanagement in context

De eerste helft van 2003 wordt door Toxus het content management systeem in context ontwikkeld. Het bestaande collectie informatiesysteem (eveneens door Toxus ontwikkeld) wordt hierbij omgezet, geïntegreerd met de conserveringsdatabase en MPEG2 database. Bovendien worden gedigitaliseerde werken voorzien van metadatalabels en media assets. Afstemming van de metadata is daarbij essentieel. De zoekmogelijkheden via het net worden geoptimaliseerd en het is uiteindelijk mogelijk een deel van de collectie via het net te bekijken.

 



2.3 Auteursrecht en accounting, billing, payment

In het najaar van 2002 en in begin 2003 wordt in samenwerking met derden (VP, Gigaport, V2) een oplossing gezocht voor auteursrechtelijke problematiek. Het NIM participeert daarbij in verschillende werkgroepen. Bovendien wordt in 2004 de (elders) ontwikkelde opzet voor accounting, billing en payment voor streaming media onderzocht en geïmplementeerd.