Verslag Amsterdam Vrijhaven

02-12-2008


Debatavond 'Amsterdam als vrijhaven van Mediakunst'
Op zoek naar de hartslag van mediakunst in het nieuwe gemedialiseerde Amsterdam

Verslag door Twan Eikelenboom


Kunst en meer specifiek mediakunst bevinden zich in Amsterdam op dit moment in een 'staat van coma' is de stelling van Rob Perrée tijdens zijn openingswoord van de debatavond 'Amsterdam als Vrijhaven voor Mediakunst' georganiseerd door het Nederlands Instituut voor Mediakunst en Virtueel Platform: 'Internationaal heeft het Stedelijk nauwelijks nog iets te zeggen, het Rijksmuseum haalt Hollywoodsterren in huis en het Van Gogh Museum is het Van Gogh Museum, degelijk en goed maar vooral leuk voor toeristen.' De avond veerde heen en weer van hedendaagse postmediale kunst en mediale samenleving, naar het verleden waarin ideeënkunst de boventoon voerde en Amsterdams de titel van vrijhaven voor mediakunst zonder twijfel kon dragen. Wat is deze titel nu nog waard?


Volgens Perrée weinig 'want,' zo stelt hij, 'instituten weten weinig opwinding meer te genereren. Ze vallen nauwelijks op door het nemen van risico's, ze moeten het vooral hebben van goede bedoelingen.' Dit is niet alleen te wijten aan een culturele invalshoek maar aan het maatschappelijk en politiek beeld als geheel, Perrée stelt zichzelf de vraag of het voor een buitenstaander ooit zo moeilijk is geweest als nu om in Amsterdam opgenomen te worden? Perrée: 'Alles wat de stad ooit aantrekkelijk maakte verdwijnt; Amsterdam is steeds vaker een modelstaat waarin het lastig is om anders te zijn, waarin het eigenlijk verboden is om Amsterdammer te zijn. Iedereen moet zich aanpassen en buitenlanders vooral aan ons.' Perrée schetst ook een beeld van het vroegere Amsterdam waarin volgens hem de stad werd gezien als een magisch centrum waarin 'democratisch en avantgardistische bewegingen elkaar ontmoetten op straat' en waarin 'gezaagd werd aan de poten van gevestigde instituten.'


Debatavond


Het magisch centrum en de ideeënkunst
'Het gevolg van Amsterdam als 'magisch centrum' was dat er vooral ideeënkunst werd gemaakt die ontoonbaar en onverkoopbaar was,' vervolgt Perrée. Hierdoor werden de paden geëffend voor nieuwe vormen van mediakunst en bijbehorende installaties. Maar ook toen, in een tijd waarin een anti-institutionele stroming de boventoon voerde, bleek een platform nodig om iets gedaan te krijgen. Toenmalig Stedelijk Museum directeur Edy de Wilde speelde hier een grote rol in want onder de vleugels van De Wilde ontstond onder andere de tentoonstelling Op Losse Schroeven, waarin een kans werd gegeven aan nieuwe kunstvormen. Kunstenaars werden naar Amsterdam gehaald en internationaal had Op Losse Schroeven veel weerklank. Ook televisie had oog voor wat er gebeurde en vooral de VPRO bood veel kansen voor (media)kunstenaars, onder andere Wim T. Schippers. Maar begin jaren '70 leek het toch weer vast te lopen concludeert Perrée: 'Het Stedelijk koos weer voor traditionele uitingsvormen, maar ondanks alles was de beer los en ontwikkelden kunstenaars zelf allerlei initiatieven.'

Maar dat deze vrijheid relatief was en dat vernieuwing en experiment niet door iedereen werd gewaardeerd, blijkt uit het werk van René Coelho; deelnemer aan het eerste panel van de avond samen met Hedy d'Ancona en NIMk directeur Heiner Holtappels. Zijn VARA leader, gemaakt in samenwerking met Swip Stolk, waarin de VARA haan een hoofdrol speelt moest na twee uitzendingen van de buis worden gehaald. Het kloppende geluid zorgde ervoor dat, naar verluid, mensen met hartproblemen een hartaanval konden krijgen. Toen Coelho teleurgesteld vertrok uit omroepland ging hij terug naar de (Amsterdamse) kunstwereld. Dat het verband tussen omroep en mediakunst er was, was echter wel duidelijk. Coelho laat dit zien met een film rondom het thema 'Werken is Zinloos' waarvoor een jongen 8 uur lang gefilmd werd tijdens zijn repetitieve werkzaamheden. Coelho reflecteert: 'Dat dit zelfs werd uitgezonden als autonome tape door de omroepen is bijzonder, maar is misschien ook te danken aan het feit dat er op de andere zender een voetbalwedstrijd te zien was.' Ook Untitled I&II, een project van Han Bierman uit 1981 waaraan nieuwslezer Harmen Siezen zijn medewerking verleende, laat zien dat er kruisbestuivingen waren tussen omroep en (Amsterdamse) mediakunst. Ook Hedy d'Ancona, in die tijd ook werkzaam bij de VARA, herinnert zich de tijd nog: 'Achteraf gezien weet je eigenlijk pas dat het belangrijke evenementen zijn geweest. Dat iets bijzonder is ontgaat je als je onderdeel uitmaakt van de processen.'


Debatavond


De oude vrijhaven: Financiële steun en maatschappelijke ignorantie
In deze dynamische, pionierende tijden werden de kunstenaars geholpen door gunstige subsidieregelingen, daardoor bleven ook buitenlandse kunstenaars sneller in Amsterdam hangen, Perrée: 'De financiële steun hier was vaak beter dan in het land van herkomst. Velen werden Nederlander omdat ze zo voor allerlei regelingen in aanmerking konden komen. En ondanks het elitaire karakter prijkte op CV's van veel grote buitenlandse artiesten museum De Appel.'
Hedy d'Ancona wijst in haar commentaar, vanuit politiek opzicht, op het belang van legitimatie van subsidiegelden: 'Het is gemeenschapsgeld en het moet artistiek verantwoord zijn. Maar dit betekent niet dat politici zich met de inhoud van kunst moeten gaan bemoeien; het is de taak van politici om te praten over kunst en ervan op de hoogte zijn. Het is jammer om te zien dat er nu nog maar een keer in de vier jaar over kunst wordt gepraat tijdens het verdelen van het geld.'

Huidig directeur van het Nederlands Instituut voor Mediakunst (NIMk) Heiner Holtappels kwam in 1975 vanuit de Dusseldorpse kunstacademie naar Nederland door middel van een stipendium. Ook hij bevestigt dat er een klimaat was waarin buitenlandse kunstenaars goed konden werken en waardoor het attractief was om naar Nederland te komen. Als voorbeeld noemt Holtappels het Haagse De Appel en het Rotterdamse Lijnbaancentrum als broedplekken voor buitenlandse kunstenaars: 'In het Lijnbaancentrum had je alles tot je beschikking, je kon er goed monteren en alles was voorhanden.' Maar hoe bewust was Nederland zelf van deze stroom buitenlandse kunstenaars? Volgens Holtappels was de tolerantie van Nederland destijds meer gebaseerd op ignorantie. Het creationisme kon hier nog floreren bij monde van een Amerikaans wetenschapper die Holtappels voorbij zag komen op de Nederlandse televisie. Deze ignorantie verbaasde hem: 'Dat iemand vertelde dat de wereld zesduizend jaar oud zou zijn, dat kon in Duitsland in die tijd niet meer. Het is ondenkbaar dat zoiets in die tijd werd verteld op Duitse televisie, maar in Nederland zag je hierin de nadelen die voort zijn gekomen uit de verzuiling. Tegenwoordig zorgt een verrechtsing van de politiek ervoor dat deviant gedrag steeds minder geaccepteerd wordt.'

Na initiatieven als Videoheads en het Lijnbaancentrum zag in 1978 Montevideo, instituut voor Mediakunst, het levenslicht en een paar jaar later volgde het tweede instituut: Time Based Arts. 'Amsterdam was destijds een vrijhaven voor mediakunst,' concludeert Perrée, 'en dat Montevideo en Time Based Arts vaak concurrenten waren, had soms ook voordelen. Vergankelijke kunst had namelijk weinig basis in de musea, die zochten tenslotte iets dat ze neer konden zetten en de meeste kijkers waren geconditioneerd om hun aandacht dertig seconden vast te houden – de gemiddelde tijd dat men naar een Karel Appel schilderij kijkt.' Door concurrentie tussen de instituten voor mediakunst werden beiden scherp gehouden.

Perrée vraagt zich tenslotte af waarom Amsterdam nu geen vrijhaven voor mediakunstenaars meer is, iets dat hij als gegeven beschouwd, Perrée: 'Omdat het nu geen vrijhaven meer hoeft te zijn. In de loop van de jaren '90 werd videokunst een pop-kunstvorm. Door installaties te maken leek het medium ineens tentoonstelling-fähig te worden. Amsterdam als vrijhaven van mediakunst is een anachronisme geworden, dat komt doordat politieke en maatschappelijke veranderingen de mogelijkheden hebben ondermijnd. Amsterdam als vrijhaven van mediakunst; van realiteit tot onderwerp van een discussieavond,' besluit Perrée zijn openingsbetoog.

Van magisch centrum naar mediale samenleving
Als de huidige tijd het onderwerp heeft ingehaald en een discussieavond nodig is om het onderwerp Amsterdam als vrijhaven van mediakunst terug op de kaart te krijgen, wie zit er dan eigenlijk op de wachten? Een kritische vraag die ook tijdens de avond voorbij komt. Mediamatic directeur Willem Velthoven, samen in het tweede panel van de avond met Margriet Schavemaker en Frank Ammerlaan, zet duidelijk vraagtekens bij het nut van een avond als deze.

Leeft mediakunst dan eigenlijk wel? Margriet Schavemaker meldt in haar betoog dat haar studenten op de Universiteit van Amsterdam zich, 'helaas', weinig bezighouden met mediakunst. Ze reflecteert op de tijd dat zij zelf in Amsterdam arriveerde en “sportstad” Zoetermeer achter zich liet: 'Vroeger ging ik naar Amsterdam met mijn museumjaarkaart en was onder de indruk van de culturele aantrekkingskracht. Maar hoewel ik toen mezelf al onderdompelde in de wereld van moderne kunst in het Stedelijk, kon ik de weg naar bijvoorbeeld Montevideo nog niet vinden. Dit kan een kunsttheoretische reden hebben; Kunst was voor mij vooral postmediaal en instituten als Montevideo behelsden de paradox dat ze zich richtten op innovaties en tegelijkertijd juist het ontsnappen aan het medium.'

Ook Willem Velthoven vertelt over de tijd dat hij Groningen verruilde voor Amsterdam: 'Amsterdam had verbindingen naar de rest van de wereld. Het was een goed stekkerblok waar je gelijk mee door kon.' Velthoven herkent het postmediale karakter van de huidige kunstenwereld, de wereld waarin Schavemakers arriveerde toen ze naar Amsterdam kwam, en beiden merken ook op dat de samenleving als geheel nu juist zeer mediaal is geworden. Velthoven: 'Als organisatie schuiven wij (Mediamatic, red.) steeds meer op richting de maatschappij. Er is daar een urgentie die je met kunst te lijf kan gaan. Door kunst te maken in een “dedicated context” kan kunst door anderen gevoeld worden.' Het verplaatsen van de context naar de mediale samenleving gebeurt ook de voorbeelden die René van Engelenburg, aanwezig in het publiek, aanhaalt. Zijn projecten Pleinmuseum en Dropstuff.nl brengen zijn hier voorbeelden van.

Schavemaker verdiept de hedendaagse situatie in haar betoog: 'De situatie van nu is anders dan toen ik in Amsterdam kwam. Het Zoetermeer waar ik vandaan kwam heeft een stadshart gekregen en is niet alleen meer de “sportstad” uit het verleden. Daarentegen is er in Amsterdam iets vreselijks gebeurd; het Amsterdamse hart is lang geleden gestopt met kloppen en wordt geprobeerd te redden met een bypass. Door nieuwe media technologieën kan iedereen overal zijn, waar en wanneer men maar wil. Maar wat gebeurt er in deze virtuele mediakathedraal? Media lijken kunst nu zelf buitenspel te zetten en in de geest van Amsterdam Topstad worden in dit multimediale tijdperk ronkende woorden als creative industry en broedplaatsen gebruikt. En Richard Florida's woorden geven alle gemeentes ruimte om mee te werken aan een complete make-over. We zitten nu op een breukvlak; Media regeren in Topstad Amsterdam, maar de kunst is toch weer haar plaats aan het opeisen. Een initiatief als de E-art dome op PICNIC 2008 is een voorbeeld van zo'n verzet en ik zie dit ook terug in de inspanningen van Waag, Mediamatic en Virtueel Museum Zuidas.' Schavemaker trekt de lijn naar de toekomst door en droomt aan het einde van haar betoog over een ZKM-achtige kathedraal die misschien wel in het Amsterdam van de toekomst kan verijzen.

De basis: Creëer de voorwaarden
Of de toekomst echt zo zal zijn is natuurlijk de vraag, maar wat van belang is in een dergelijke toekomst is dat kunstenaars hun eigen voorwaarden creëren. Als de voorwaarde een ZKM-achtige kathedraal is, dan zal dat nodig zijn, maar dat het vaak op een andere manier kan en ook gebeurt bewijst Frank Ammerlaan (Service Garage en Horse Move Project Space), de derde deelnemer van het tweede panel: 'Als jonge kunstenaar moet je je eigen voorwaarden creëren. Voor mij is dit al begonnen toen ik nog op de Rietveld Academie zat. Na twee jaar kwam ik erachter dat iedereen met zichzelf bezig was, waarna ik tentoonstellingen ben gaan maken. Daaruit volgde onder andere het kraken van een ruimte op het Post-CS terrein voor het Horse Move Project Space. We openden de deuren voor publiek en welke twee maanden maakten we een nieuwe tentoonstelling. Na een tijd wilde de eigenaar ons eruit hebben en heeft een groot deel van het Post-CS pand, inclusief het Stedelijk, een petitie ondertekend waardoor we eruit moesten. Een doodvonnis vreesden we, totdat we media-aandacht kregen en we twee jaar mochten blijven en zelfs geen gas, water en licht hoefden te betalen.'

Ook de Service Garage, het project dat Horse Move Project Space heeft opgevolgd, drijft op het idee van het creëren van eigen voorwaarden, mede omdat Ammerlaan niet in aanmerking komt voor het broedplaatsenbeleid en hecht aan zijn status als autonoom kunstenaar. Maar, zoals ook zichtbaar is in de projecten van René van Engelenburg, loopt men ook snel aan tegen een bepaalde bureaucratie, waardoor initiatieven soms moeilijk te ontplooien zijn: 'Nederland is volgens mij geen vrijhaven meer. Als voorbeeld noem ik de binnenstad van Amsterdam waar op alle pleinen recentelijk is afgesproken dat je al heel snel als klein kunstevenement wordt geschakeld en daardoor zijn er voor het organiseren van iets kleinschaligs heel veel voorwaarden. Op de Dam krijg je moeilijk iets voor elkaar, maar als ik dan zie dat ze daar wel een Veronica Beachvolleybal toernooi mogen organiseren begin ik me dingen af te vragen...'

Het zelforganiserend vermogen blijkt dus nog niet weg te zijn en zolang dit hart klopt is er ruimte voor vrijhavens. Ook een zwak hart klopt nog steeds en refererend naar Rob Perrée's introductie: Een persoon in coma is ook nog levend maar, zoals ook Bart Rutten van het Stedelijk Museum aangeeft wanneer hij praat over de huidige situatie van het door Amsterdam zwervende museum, kan wel weer opstaan: 'Het Stedelijk Museum lag in coma en moest gereanimeerd worden, zowel bouwtechnisch als financieel. Het is in slaap gebracht om te herstellen en beter te worden.' Na deze avond blijkt dat het zelforganiserend vermogen in slaap is gesust, maar onder de oppervlakte blijven kunstenaars actief die de pols nog kunnen voelen en die hun eigen voorwaarden durven te creëren. De voorwaarde voor het opstarten van een nieuwe generatie vrijhavens.